Case note: Rb. Dordrecht (vzr.) (rolnummer 97308/KG ZA 12-53, LJN BW4296: handelingsonbekwaamheid, eigen rechtsingang, bijzonder curator)

2012 
In deze zaak vordert de advocaat van de minderjarige op straffe van een dwangsom Bureau Jeugdzorg (BJZ) te veroordelen zijn volledige medewerking te verlenen aan de vrije toegang tot client, de minderjarige, over wie BJZ de voogdij heeft. Ter onderbouwing stelt de advocaat dat hij met de minderjarige de mogelijkheden dient te kunnen bespreken van een beroep tegen de beschikking van de rechtbank tot ontheffing. Ook acht hij het noodzakelijk met de minderjarige te spreken over een reeds aanhangige beroepsprocedure ten aanzien van de beschikking van de rechtbank met betrekking tot de vervallenverklaring van de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige. BJZ stelt zich op het standpunt dat de advocaat zich, teneinde hoger beroep in te kunnen stellen namens de minderjarige tegen de beslissing van de ontheffing van de ouders uit het gezag, door de rechtbank als bijzonder curator had moeten laten benoemen. BJZ wil niettemin de advocaat wel toegang tot de minderjarige verlenen, doch alleen in het bijzijn van de gezinsvoogd of een andere vertrouwenspersoon. De rechtbank overweegt als volgt. In beginsel is de minderjarige onbekwaam om in rechte op te treden. Dat leidt ertoe dat de minderjarige geen eigen rechtsingang toekomt ten aanzien van het instellen van hoger beroep tegen de beslissing tot ontneming van het gezag van zijn ouders. Deze heeft de minderjarige wel op basis van art. 1:263a BW tegen de afwijzing van het verzoek tot vervallenverklaring van een omgangsregeling. Dat laatste brengt volgens de kinderrechter nog niet mee dat de minderjarige op grond van art. 1:263a BW jo. art. 807 Rv zelfstandig bevoegd is tot het inschakelen van een advocaat. Dat is een rechtshandeling waartoe de minderjarige slechts bekwaam is met toestemming van zijn wettelijk vertegenwoordiger, in casu BJZ. Is die toestemming in het geding en is er sprake van strijdigheid van belangen tussen de minderjarige en de wettelijk vertegenwoordiger, dan biedt art. 1:250 BW de mogelijkheid een bijzonder curator te benoemen. Zonder dit mandaat van de rechtbank kan de raadsman dus niet voor de minderjarige optreden en zal door de rechtbank eerst een bijzonder curator benoemd dienen te worden. De vordering van de advocaat wordt derhalve afgewezen en de advocaat wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
    • Correction
    • Source
    • Cite
    • Save
    • Machine Reading By IdeaReader
    0
    References
    0
    Citations
    NaN
    KQI
    []