The comparison of superposed praealveolinid assemblages from the well exposed outcrops in the Iberian Range and the Pyrenees with Prealveolina species from the type localities in Reichel's collection have allowed us to evaluate the stratigraphical range of each species.The species Praealveolina iberica, P. pennensis and P. debilis successively replace each other from Early to Mid Cenomanian; they have been correlated with Mantelliceras mantelli and Acanthoceras rotomagense ammonite zones, and with Rotalipora brotzeni and the lower part of the R. cushmanni planktonic foraminiferal zones. Praealveolina brevis and P. tenuis appear successively during the Upper Cenomanian, but the range of P. tenuis may overlap with the one of P. brevis in the Early Upper Cenomanian; they have been correlated with Calycoceras naviculare and Metoicoceras geslinianum and with R. cushmannni zone. P simplex occurs together with P. brevis and P. tenuis in the Upper Cenomanian. The stratigraphic relationship of P. cretacea and P. lata with the species treated in this paper have not been established yet because they were not found in the studied sediments.
A detailed sedimentological and paleontological study of the Late Santonian-Late Campanian carbonate platform deposits of the Serres Marginals area (South margin of the Pyrenean Basin) has been performed. Three depositional shallow carbonate sequences have been distinguished (CI, C2 and C3). Within the shallow platform sequences moderate energy subtidal to intertidal, high energy sand-shoal, protected lagoon and restricted lagoon to lacustrine fades have been identified.
Research Article| October 01, 2007 SHELL ARCHITECTURE IN THE LATE CRETACEOUS FORAMINIFERAL SUBFAMILY CLYPEORBINAE SIGAL, 1952 Lukas Hottinger; Lukas Hottinger 1Museum Natural History, CH 4001 Basel, Switzerland. Search for other works by this author on: GSW Google Scholar Esmeralda Caus Esmeralda Caus 3 2Department of Geology, Universitat Autònoma de Barcelona, E 08193 Bellaterra, Spain. 3Correspondence author. E-mail: Esmeralda.Caus@uab.es Search for other works by this author on: GSW Google Scholar Journal of Foraminiferal Research (2007) 37 (4): 372–392. https://doi.org/10.2113/gsjfr.37.4.372 Article history received: 15 Jun 2001 accepted: 13 May 2007 first online: 03 Mar 2017 Cite View This Citation Add to Citation Manager Share Icon Share Facebook Twitter LinkedIn MailTo Tools Icon Tools Get Permissions Search Site Citation Lukas Hottinger, Esmeralda Caus; SHELL ARCHITECTURE IN THE LATE CRETACEOUS FORAMINIFERAL SUBFAMILY CLYPEORBINAE SIGAL, 1952. Journal of Foraminiferal Research 2007;; 37 (4): 372–392. doi: https://doi.org/10.2113/gsjfr.37.4.372 Download citation file: Ris (Zotero) Refmanager EasyBib Bookends Mendeley Papers EndNote RefWorks BibTex toolbar search Search Dropdown Menu toolbar search search input Search input auto suggest filter your search All ContentBy SocietyJournal of Foraminiferal Research Search Advanced Search Abstract The shell architecture of the genera Sirtina, Neumannites, Vanderbeekia and Clypeorbis is analyzed in detail, and the genera are assigned here to the subfamily Clypeorbinae Sigal, 1952. The Clypeorbinae, which lacks folia and any kind of plates in its spiral chambers, must be removed from the rotaliids. The subfamily represents a Tethyan group of Late Cretaceous, spiral, benthic foraminifera that tended to become orbitoidiform in parallel with a Caribbean group, consisting of Sulcoperculina, Vaughanina, Pseudorbitoides and cohorts (Pseudorbitoidinae Rutten, 1935, including Sulcoperculina), all of which developed supplemental skeletons with extensive canal systems. The transition from spiral to cyclical, orbitoidiform species within the Clypeorbinae was accompanied by the development of (primarily dorsal) lateral chamberlets. This development is interpreted as a transformation of elongate alar prolongations of involute spiral chambers into lateral chamberlet cycles that are arranged in a chessboard pattern. The functional significance of the dorsal superstructure as a greenhouse for symbionts is considered as driving the frequent and repetitive trend to acquire orbitoidiform shell architecture. The structural analysis for the taxonomy in this work resulted in validation of the genus Neumannites Rahaghi, 1976, attribution of the species Iranites ornatus Rahaghi, 1976 to the genus Sirtina and introduction of a new species Vanderbeekia catalana. You do not have access to this content, please speak to your institutional administrator if you feel you should have access.
Obituary| January 01, 2012 MEMORIAL TO LUKAS HOTTINGER (1933–2011) Esmeralda Caus; Esmeralda Caus 1Department of Geology, Universitat Autònoma de Barcelona, E 08193 Bellaterra, Spain Search for other works by this author on: GSW Google Scholar Martin R. Langer Martin R. Langer 2Steinmann Institut für Geologie, Mineralogie und Palđontologie, Rheinische Friedrich-Wilhelms Universität, Nussallee 8, 53115 Bonn, Germany Search for other works by this author on: GSW Google Scholar Journal of Foraminiferal Research (2012) 42 (1): 104–106. https://doi.org/10.2113/gsjfr.42.1.104 Article history first online: 03 Mar 2017 Cite View This Citation Add to Citation Manager Share Icon Share Twitter LinkedIn Tools Icon Tools Get Permissions Search Site Citation Esmeralda Caus, Martin R. Langer; MEMORIAL TO LUKAS HOTTINGER (1933–2011). Journal of Foraminiferal Research 2012;; 42 (1): 104–106. doi: https://doi.org/10.2113/gsjfr.42.1.104 Download citation file: Ris (Zotero) Refmanager EasyBib Bookends Mendeley Papers EndNote RefWorks BibTex toolbar search Search Dropdown Menu nav search search input Search input auto suggest search filter All ContentBy SocietyJournal of Foraminiferal Research Search Advanced Search Lukas Hottinger, micropaleontologist and longtime professor for geology and paleontology at the University of Basel passed away peacefully on September 4, 2011 in Allschwil, Switzerland. He was born in Düsseldorf (Germany) on February 25, 1933, into a family of medical doctors as son of Prof. Adolf Hottinger, pediatrist, and Dr. Greta Hottinger-Cahn, a chemist of Swiss nationality. Because of Nazi oppression, the family decided early to move back to Allschwil, Switzerland. Lukas attended primary and secondary school in Basel with summer courses in Neuchâtel (Switzerland) and Exeter (England). In 1952, he received his Matura (university entrance qualification) from the Humanistische... You do not currently have access to this article.
Filterconstructies worden toegepast onder de teen en armour layer van uit breuksteen opgebouwde golfbrekers. Daarnaast worden zij vaak, als onderdeel van een bodembescherming, aangebracht op de zeebodem veer de teen van de golfbreker. Filterconstructies hebben als doel erosie van het onderliggende basismateriaal te voorkomen. Geometrisch-dichte filters ontlenen hun werking aan het feit dat de korrels van het basismateriaal fysiek gezien niet door de openingen in de filterlaag heen kunnen. Geometrisch-open filters voorkomen dat de hydraulische belasting op de basiskorrels zo groot wordt dat deze in beweging komen. Filterregels bepalen de verhouding tussen de grootte van de basis- en filterkorrels. Imperfecte filters zijn geometrisch-open filters die niet aan de filterregels voldoen, doordat de afmetingen van het filtermateriaal vele malen groter zijn dan die van het basismateriaal. Dit onderzoek is bedoeld om het inzicht in het erosieproces door een imperfecte filterconstructie onder invloed van golven te vergroten. De werking van imperfecte filters is tweeledig. Ten eerste hebben zij een snelheidsreducerende werking waardoor de watersnelheden op het grensvlak beperkt worden. Ten tweede leidt impulsoverdracht tussen uittredende basiskorrels en filterstenen tot verlies van bewegingsenergie van de basiskorrels. In een golfgoot zijn modelproeven uitgevoerd met een enkele filterlaag op een zandbed. De belasting werd gevormd door regelmatige golven die opgewekt werden met behulp van een golfschot. De mate van erosie is vastgesteld door de zakking van de filterlaag te meten. In het onderzoek is getracht de invloed van de laageigenschappen op de erosie vast te stellen. Hiertoe zijn proeven uitgevoerd met twee verschillende steensorteringen, waarbij van de sortering met de kleinste stenen drie verschillende laagdikten toegepast zijn. Verder is de excitatie gevarieerd door de amplitude van het golfschot te veranderen. Tijdens het onderzoek is slechts gewerkt met een zandsoort. Het modelonderzoek heeft uitgewezen dat een toename van de laagdikte tot een afname van de erosie leidt. Daarentegen leidt een toename van de steengrootte tot een toename van de erosie. Deze resultaten zijn in overeenstemming met de resultaten van eerder onderzoek op het gebied van open filterconstructies. Vergroting van de laagdikte heeft een gunstig effect op de snelheidsreducerende werking en leidt tot een grotere benodigde hoeveelheid bewegingsenergie van de basiskorrels om uit te treden. Bij grotere laagdikten blijkt dit laatste aspect een belangrijke rol te spelen. Verkleining van de steengrootte leidt tot een afname van de porositeit en dus van de doorlatendheid, wat de snelheidsreducerende werking ten goede komt. Daarnaast heeft een toenemende verhouding 'basiskorrelgrootte / filtersteengrootte' een toename van de botsingsfrequentie tussen uittredende basiskorrels en filterstenen tot gevolg. Het energieverlies van bewegende basiskorrels neemt hierdoor toe. Tijdens het modelonderzoek is verder gebleken dat het zakkingstempo afneemt in de tijd. Dit betekent dat het transport van basiskorrels door de filterlaag afneemt in de tijd. De zakkingscurve vertoont in het begin een gratere steilheid wat veraorzaakt wordt door het kleine contactoppervlak tussen de filterstenen en het basismateriaal. Gedurende de test treedt modificatie van het grensvlak op, waarbij de onderste filterstenen gedeeltelijk in het basismateriaal zakken. Dit leidt tot vergroting van het contactoppervlak. De afname van het zakkingstempo wordt verder veroorzaakt door afname van de orbitaalsnelheid boven de filterlaag. Het is gebleken dat de opstelling van grote invloed is op de waterbeweging. Om een relatie te vinden tussen de orbitaalsnelheid en de zakking, zou het zakkingsverloop gekoppeld moeten worden aan het verloop van de snelheid in de tijd. In de test bereikte de zakking pas een eindwaarde toen de filterstenen de bodem van de goot bereikten. Modificaties van het zandbed of de steenlaag leidden in de tests dus niet tot een evenwichtssituatie. Verder werd er bij het afbreken van de opstelling na een proef, ontmenging van de laag geconstateerd. De kleinere stenen uit de verzameling werden vooral onderin de laag aangetroffen. Voor dit verschijnsel is geen verklaring gevonden.