De palmzaadkever Coccotrypes sp. zijn met allerlei zaden en palmen mee over de gehele wereld verspreid. Door zijn levenswijze is de kever moeilijk te bestrijden. In eerste instantie ging men uit van de soort Coccotrypes dactyliperda. Na determinatie van kevers uit de teelt van kentia, chamaedorea en areca bleek het echter om de soort C. carpophagus te gaan. Het zaad van chamaedorea wordt in grote partijen ingekocht. Een deel van het zaad wordt direct gebruikt. De rest wordt bewaard in een koelruimte bij ca 8oC. Bij een vergelijking van zaadopslag bij 4, 8 en 12oC bleek na een, twee en vier weken de overleving van de volwassen palmzaadkevers bij alle temperaturen af te nemen naarmate het zaad langer opgeslagen lag. Hoe lager de temperatuur echter was, hoe sneller het overlevingspercentage afnam. Het is echter niet bekend in hoeverre het zaad nog goed kiemt na opslag bij 4oC. Kentia wordt als kiemplant ingekocht. Deze worden niet opgeslagen. Een koude behandeling op het bedrijf is hierbij geen optie. Heeft de kever zich eenmaal in de kas weten te vestigen, dan draagt een goede signaleringsmethode bij aan een tijdige bestrijding van de palmzaadkever. Er is een vergelijking uitgevoerd met de Lindgren Funnel Trap, de delta val en een door PPO gemaakte lichtval. Bij alle vallen werd eveneens gebruikt gemaakt van een 70%-ethanol oplossing als extra lokstof. Er is gekeken naar het tijdstip waarop de valtypes de kevers voor het eerst signaleerden en het aantal kevers dat er mee gevangen werd als indicatie voor de plaagdruk. De lichtval van het PPO bleek de kevers het eerste te signaleren en ook langer door in het seizoen nog te signaleren. Ook waren de aantallen beduidend hoger dan in de andere twee valtypes.
Referaat Biologische bestrijding van bladluis in paprika is zeer lastig en kostbaar, waardoor de bestrijding in de gangbare teelt nog sterk leunt op inzet van insecticiden. De wens is om minder afhankelijk te zijn van deze middelen, omdat ze een risico vormen voor vervuiling van het oppervlaktewater en overschrijding van residu-eisen van supermarktketens. In paprika zijn de perzikluis Myzus persicae (groene en rode varianten) en boterbloemluis Aulacorthum solani de meest schadelijke bladluissoorten. In dit onderzoek zijn nieuwe sluipwespen en gaasvliegen beoordeeld als bestrijders van deze bladluissoorten. De bestrijding van rode perzikluis kon aanzienlijk verbeterd worden met de sluipwesp Aphidius matricariae. Het lijkt erop dat deze wespen actiever zijn in dichte bladluiskolonies. Inmiddels is deze soort op de markt gebracht en wordt hij volop ingezet bij paprikatelers. Voor boterbloemluis is deze wesp niet geschikt. Aphidius ervi is en blijft een effectieve sluipwesp voor de bestrijding van boterbloemluis. Voor de bestrijding van zowel boterbloemluis en perzikluis lijkt Aphidius gifuensis interessant. De waarde van deze sluipwesp moet nog verder beoordeeld worden op praktijkschaal. Bij de gaasvliegen bleken verschillende soorten zeer effectief bladluis te bestrijden in kooien, vooral soorten waarvan de volwassenen ook bladluis eten. Echter, bij loslatingen in kassen blijken de gaasvliegen zich maar nauwelijks of helemaal niet te vestigen. Voor de bestrijding van bladluishaarden met gaasvlieglarven lijkt de soort Chrysoperla lucasina een goede keuze te zijn. Abstract Biological control of aphids is one of the major challenges in sweet pepper. Most conventional growers still use insecticides to control aphids, but the market demands less residues. Also the risks of surface water pollution will force growers to switch to alternative control measures. The most damaging aphid species in sweet pepper are the peach aphid Myzus persicae and the foxglove aphid Aulacorthum solani. The aim of this research was to evaluate new parasitoids and lacewings, in order to enhance the biological control system of aphids in sweet pepper. In greenhouse trials we showed that Aphidius matricariae was more effective in controlling the peach aphid than the commonly used species Aphidius colemani. Control of the foxglove aphid was still most effectively done by the common species Aphidius ervi. The parasitoid Aphidius gifuensis is a promising candidate for biological control of both foxglove aphids and green peach aphids in sweet pepper, especially when these aphids occur together, but this species needs further evaluation in practice. Several lacewing species were very successful in controlling both aphid species in cage experiments, but none of them was able to establish in a larger crop. The control of aphids by lacewing larvae was most effectively done by the species Chrysoperla lucasina.
Een reeks van artikelen over beheersing van plagen in de biologische kasteelt. Aan de orde komen: aaltjes; aaltjes beheersings strategie; preventie; inventarisatie; teeltplan; aanvullende maatregelen; gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong (GNO); pissebedden en miljoenpoten; luizen beheersings strategie (LBS) en bladluizenbestrijding met natuurlijke vijanden
Verticillium-verwelkingsziekte, veroorzaakt door Verticillium dahliae is een toenemend probleem in de biologische teelt van paprika. De problemen met deze ziekte nemen ook toe in (geente) tomaten. Voortdurend telen van afwisselend paprika en tomaat resulteert in een toenemende ziektedruk in de bodem. De telers hebben beperkte mogelijkheden om gewassen te telen die geen waardplant zijn en de grond te ontsmetten, door stomen. In het verleden zijn goede bestrijdingsresultaten behaald met biologische grondontsmetting
In dit onderzoek is gekeken naar de effectiviteit van de toepassing van het product Herbie7022 op Verticillium dahliae, Meloidogyne incognita en engerlingen van de roestbruine bladsprietkever Serica brunnea. Alle engerlingen van Serica brunnea zijn dood na het spitten en afdekken van het perceel. Anaerobe omstandigheden zijn voldoende om dit sterk van zuurstof afhankelijke organisme te doden. Meloidogyne incognita daarentegen lijkt weinig gevoelig voor de toevoeging van Herbie 7022. Er is geen effect waarneembaar van het toevoegen van Herbie 7022 ten opzichte van een behandeling waarbij alleen is gespit en afgedekt met plastic. Op een diepte van 50 cm is wel een extra effect van het toevoegen van Herbie 7022 te herkennen. Bij Verticillium dahliae zijn de resultaten wisselend, maar geven in enkele gevallen een positief resultaat. Er is na 4 weken in vergelijking met spitten en afdekken bij de hoge dosering een effect van 83% waargenomen. Echter deze resultaten worden niet bevestigd als de behandeling langer (8 weken) onder het plastic ligt. In diepere grondlagen heeft het toevoegen van Herbie 7022 wel een effect. De in dit onderzoek opgedane kennis en op basis van de mogelijkheden voor de trekheestertelers in de praktijk lijkt de toepassing goed inpasbaar in de teelt. Het is voor de trekheestertelers aan te raden om bij ernstige problemen met ziekten en plagen te overwegen om een vorm van biologische grondontsmetting toe te passen. Er zijn geen andere chemische alternatieven en ook een fysische ontsmetting (met bijvoorbeeld stoom) behoort niet mogelijkheden bij de teelt van trekheesters op eilandjes.This report is about biological soil disinfestation with an organic product named Herbie 7022. The effect has been investigated against Verticillium dahliae, Meloidogyne incognita and larvae of Serica brunnea. All larvae of Serica brunnea are killed after application of a period of anaerobic conditions. Against Meloidogyne incognita the method of biological soil disinfestation with Herbie 7022 is less effective. No effect of adding Herbie 7022 on a depth of 20 cm is determined compared with only coverage of the soil with plastic foil and adding no extra products. An effect Herbie 7022 is visible against Meloidogyne incognita on a level of 50 cm depth. The same conclusions can be drawn for Verticillium dahliae. After 8 weeks of anaerobic conditions there is no significant difference between the application of Herbie 7022, compared with a treatment of only coverage of the soil with plastic foil. In deeper layers adding of Herbie 7022 shows an effect in this experiment. The knowledge produced in this project is applicable for growers of Syringa and Viburnum in the Aalsmeer region in The Netherlands. For them chemical or physic soil disinfestation is not optional and therefore biological soil disinfestation might help them to suppress high levels of pathogens and pests in their peaty soils.
De roestbruine bladsprietkever (Serica brunnea) heeft zicht in 2009 verspreid over de gebieden met seringen rondom Aalsmeer. Er vond steeds meer uitval plaats doordat de larven van deze kevers vraten aan de plantwortels. De teelt van seringen vindt deels in het open veld en deels in de kas plaats. Op verschillende momenten in de teelt zou een bestrijding mogelijk zijn. Een deel van de larven (de engerlingen) blijven achter op het perceel. Zowel biologische grondontsmetting als biofumigatie werkte effectief tegen de op het perceel achtergebleven engerlingen. De vraag is of dit voldoende bijdraagt aan de vermindering vande plaagdruk. De bereikbaarheid van de engerlingen in de wortelkluit vormt namelijk bij de bestrijding een groot knelpunt, doordat deze zich in de grote dichtvertakte wortelkluit van de seringen bevinden. Er wordt geexperimenteerd met het injecteren van insectparasitaire aaltjes. Het resultaat is echter onvoldoende en deze toediening wordt door telers als onpraktisch gezien. Voor bestrijding in de kluit heeft het onderzoek zich voornamelijk gericht op de vraag: zijn de engerlingen op enigerlei manier bereikbaar. Er is een laboratoriumscreening uitgevoerd van zowel natuurlijke als synthetische middelen. Hiermee weten we welke middelen dodelijk kunnen zijn voor engerlingen. Enkele middelen geven meer dan 80% doding na 3 weken. Geen van deze producten heeft echter een toelating. Met deze middelen is wel de bereikbaarheid van de engerlingen getoetst. Door middel van opzuiging van een synthetisch middel tijdens de kasperiode waren de engerlingen redelijk bereikbaar. Gezien de omvang en aantallen plantkluiten staan telers arbeidstechnisch gezien niet achter zo’n werkmethode. Behandeling van planten op het veld zou uit praktische overweging een eenvoudigere oplossing zijn. Zowel met een synthetisch middel als met een natuurlijk middel lijkt na aangieten van planten op het veld het aantal engerlingen te verminderen. Zowel in de kasperiode als op het veld lukte het niet om engerlingen uit de kluit te lokken. Dit is getoetst met aardappel en gras. Het is mogelijk dat er andere lokmiddelen of lokgewassen zijn, waarmee dit wel lukt. Voor de meikevers loopt momenteel een onderzoek naar aantrekkende en afstotende gewassen voor kevers of engerlingen. De piek van de kevervluchten werd rond juni gesignaleerd. In augustus werd de nieuwe generatie kleine engerlingen gevonden. Deze bevonden zich vrij hoog in de wortelkluit. De bereikbaarheid van de jonge engerlingen is hiermee beter. Door het moment van bestrijden aan te passen aan het moment dat de nieuwe generatie zich nog hoog in de kluit bevindt zou mogelijk het resultaat hiermee verbeterd kunnen worden. In dit onderzoek is nog niet gekeken naar de toepassingsmogelijkheden van insectenpathoge schimmels. Hierbij is de vraag: zijn de engerlingen vatbaar, en komen de sporen diep genoeg in de grond.