Het afgelopen decennium is discussie ontstaan over in hoeverre de overheid haar geo-informatie mag of kan vermarkten. De commercialiseringdiscussie gaat om de vraag wanneer de overheid de markt mag betreden en aan welke spelregels zij zich dan moet houden. Een overheid verricht in principe een marktactiviteit als zij goederen of diensten, al dan niet gratis, aanbiedt op de markt. Gebeurt dit in het kader van de publieke taak dan mag de overheid zelf bepalen hoe ze dit doet (uitbesteden of zelfdoen). Als dit niet onder de publieke taak valt dan zijn er spelregels waaraan de overheid zich moet houden. In dit artikel schetsen wij enkele algemene juridische kaders en in het bijzonder de situatie rond drie overheidsinstanties.
AI geruime tijd wordt er op aangedrongen de toepassingsmogelijkheden van het wettelijk geregelde voorkeursrecht inzake de verwerving van onroerend goed te verruimen. Tot nu toe kan dit instrument alleen door gemeenten worden gebruikt voor stadsvernieuwingsdoeleinden. Op basis van een verkennend onderzoek naar de mogelijkheden van baatbelasting en voorkeursrecht voor een aantal VINEX-Iokaties is door de minister besloten dat vervolgonderzoek naar de vormgeving van een voorkeursrecht voor VINEXlokaties moestplaatsvinden. Dit onderzoek moest- in het licht van een toezegging van de minister aan de Tweede Kamer - in een korte periode worden uitgevoerd. Door de bereidwillige medewerking van een groot aantalmensen - voorkeursrecht voor VINEX-lokaties blijkt een onderwerp te zijn dat leeft! - is het inderdaad gelukt het onderzoek in korte tijd af te ronden. Een woord van dank is hierbij ook op zijn plaats voor het Kadaster, dat ons actuele gegevens over gevestigde voorkeursrechten heeft geleverd. Het onderzoek is verricht in opdracht van de Rijksplanologische Dienst door de sectie Planologische en Juridische Geodesie van de Faculteit Geodesie van de TU Delft. Vanuit de sectie hebben ir. H. W. de Wolff en prof.mr. J. de Jong aan het onderzoek gewerkt. Hiernaast is door een student-assistente, Y. Pluijmers, een belangrijke bijdrage aan het onderzoek geleverd.
Mede door de toenemende technische mogelijkheden is de privacybescherming binnen de vastgoed informatie sterk in de belangstelling komen te staan. Vele vastgoedregistraties bevatten immers persoonsgegevens, dat wil zeggen gegevens omtrent individuele natuurlijke personen. Gedacht kan hierbij worden aan de registraties van de rechtstoestand (bij Kadaster en gemeenten, gebruikt door notariaat en makelaardij), registraties voor grondgebonden belastingen (waterschappen en gemeenten) en registraties van aansluitingen (nutsbedrijven). In de afgelopen jaren heeft de automatisering er onder andere toe geleid dat bestanden gemakkelijk kunnen worden gekoppeld, zodat gegevens veel eenvoudiger toegankelijk kunnen worden gemaakt en meer relaties tussen persoons- en vastgoed gegevens zichtbaar kunnen worden gemaakt. Steeds sneller kunnen meer gegevens omtrent vastgoed objecten ter beschikking worden gesteld. Gewezen kan bijvoorbeeld worden op het thans operationele Kadaster-Netwerk en de uitgebreide (veelal daarop aansluitende) vastgoed informatiesystemen van verscheidene gemeenten. Omdat vastgoedregistraties vaak (mede) ten behoeve van het rechtsverkeer worden opgezet en de openbaarheid van deze registraties - al of niet krachtens de wet - daarbij een belangrijk uitgangspunt vormt, komt de privacybescherming bij het gebruik van vastgoedregistraties steeds meer in het geding. Beheerders van vastgoedregistraties realiseren zich wel dat met de Wet op de Persoonsregistraties (WPR) niet alles is gezegd. Artikel 10 van de Grondwet, artikel 8 EVRM en andere (komende) Europese regelgeving doen immers rechtstreeks hun invloed gelden. Hoever evenwel de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de praktijk gaat, blijkt voor hen een moeilijk te beantwoorden vraag. Het leek de Faculteit der Geodesie daarom een goed idee om over dit onderwerp een confrontatie van praktijk, recht en beleid te laten plaatsvinden. Dit idee vond een enthousiaste weerklank in de Vereniging voor Vastgoedinformatie (VVI). Samen werd vervolgens een studiemiddag georganiseerd welke werd gehouden op 28 januari 1993 te Ede en waaraan meer dan 100 personen deelnamen. Deze uitgave vormt een min of meer letterlijk verslag van deze studiemiddag. De hoofdstukken sluiten zoveel mogelijk aan op de door de inleiders uitgesproken tekst. Door ons is toegevoegd een verslag van de gehouden discussie en een thematische samenvatting van inleidingen en discussie, die eindigt in enkele door ons geformuleerde conclusies.
Er zijn soms forse verschillen in de soorten patienten die huisartsen in opleiding te zien krijgen, blijkt uit het promotieonderzoek van Jip de Jong. De Jong analyseerde elektronische patientendossiers van huisarts-opleidingspraktijken om te onderzoeken welke soorten patienten huisartsen in opleiding te zien krijgen. Hij constateert dat daarin soms forse verschillen zijn in vergelijking met hun opleiders en landelijke cijfers. In een vragenlijst vroeg De Jong aan doktersassistenten welke patienten ze bij de stagiairs plaatsen. De meesten gaven aan een gevarieerd aanbod naar de studenten te verwijzen. De patientenstroom bijsturen met een instructie bleek niet zonder meer te werken. Daarom moet bijgehouden worden welke patienten naar studenten gaan, stelt De Jong. Zo kan worden ingespeeld op hiaten en individuele leerdoelen van de toekomstige huisartsen.
Het onderzoek naar Specific Language Impairment (SLI) heeft een nog tamelijk korte geschiedenis. SLI - in het Nederlands taalgebied meer bekend als primaire taalontwikkelingsstoornis - is gedurende de laatste decennia intensief bestudeerd. Eerst vooral in het Engels, daarna in tientallen andere talen, zoals het Italiaans, Duits, Hebreeuws en Japans.
Abstract Can cross-partisan discussions reduce political polarization? Existing research studies lengthy, moderated interactions that avoid substantive disagreement. This focus hampers scalability, limits understanding of how effects are achieved, and leaves open whether results travel to real-world, polarized contexts. This article reports results from an experiment in which 580 UK Labour and Conservative party voters were matched to have a ten-minute, unmoderated chat discussion about a contentious policy issue. The discussion immediately reduced affective polarization, moderated issue opinions, and durably increased willingness to engage in cross-partisan discussions. Absent moderation, most respondents naturally engaged in conciliatory behaviour by sharing personal experiences, including each other in the discussion and attempting to find common ground. I also show that this type of discussion exercise is scalable. The platform was voluntarily used by more than 100.000 people in the five weeks before the Dutch 2021 parliamentary elections, though almost no data was collected.